5. Goud

We hebben zes metalen besproken. Het is hopelijk duidelijk geworden dat er een intiem verband bestaat tussen de processen die wij hebben beschreven bij koper, kwik en zilver enerzijds en bij ijzer, tin en lood anderzijds. Koper en ijzer, kwik en tin, zilver en lood waren daarbij bovendien tegenstellingen.

Bij het goud staan we voor iets heel anders. Dat heeft niets 'tegenover zich'. We zullen moeten trachten daarvoor een beeld te vinden.

Waarvoor dient goud? Ongetwijfeld wordt het ook in de techniek gebruikt, doch dit valt geheel in het niet tegenover de allesoverheersende functie van het goud, die men niet beter kan omschrijven dan als: goud is om naar te kijken!

Het is moeilijk om de kleur van goud te beschrijven. De meest interessante definitie die ik ben tegengekomen, is die, welke de kleur van goud 'een verzadigd geel' noemt. Een gele vlakte irriteert, 'straalt' te veel. De aanblik van een mat-gouden oppervlakte geeft rust. Wanneer men zich werkelijk onbevangen tegenover de kleur goud stelt, kan men niet anders zeggen dan: goud is prachtig! Van deze eigenschap is zóveel misbruik gemaakt en het goud is ons door het vele klatergoud zo tegen gaan staan, dat we om zo te zeggen ons vertrouwen erin verloren hebben. Maar als we de prachtige gouden achtergronden op de schilderijen van de oude Italiaanse meesters bijv. op ons laten inwerken, kunnen we de juiste verhouding tot de goudkleur nog eens terugkrijgen. Wanneer we zeggen 'goud is om naar te kijken', wordt daar veel meer mee bedoeld, dan dat goud alleen maar een sieraad zou zijn.

Kort nadat het graf van Toet-Anch-Amon geopend was, was ik in Egypte. Stelt u zich eens voor: een sarcofaag, geheel met bladgoud bedekt. In dit bladgoud - als drijvende in een zee - een groot aantal halfedelstenen, malachit, lapis lazuli e.a. Een stoel, een hoofdbedekking, een gelaatsmasker, vingerhoezen: alles van zuiver goud!

In de oude tijden was goud altijd koningsbezit. Wij, in onze tijd waarin een historisch materialisme als wereldbeschouwing kon ontstaan, moeten hierbij bedenken dat het koning-zijn in oude tijden iets totaal anders was dan het later is geworden. Koning-zijn betekende toen Priester, Ingewijde, Leider, Herder zijn. Een koning behoorde tot het geslacht dat tot in de erfelijkheid een andere constitutie bezat dan de grote volksmassa in die tijd. Om in de mysteriën ingewijd te kunnen worden was een aangeboren begaafdheid nodig. Tegenwoordig kan men met het begrip 'koning' haast niets anders verbinden, dan het begrip: voorrecht, het begrip: macht. Dat een koning een geheel ander mens zou zijn dan de gewone mensen, wordt niet meer algemeen gedacht. In elk geval kan men zeggen dat het besef en toch ook de werkelijkheid daarvan, langzaam maar zeker aan het verdwijnen is. Vroeger was daarentegen een heel volk afhankelijk van de wijsheid en verantwoordelijkheid van zijn koning. Het volk, de massa zelf, had nog een weinig gedifferentieerd, meer droomachtig 'mythologisch' bewustzijn. Ook in exacte kennis van de aarde was de koning allen ver vooruit.

 

Om wat nu volgt in het juiste licht te zien, moet men een ogenblik trachten weg te cijferen wat men tot nu toe als traditionele voorstelling omtrent de ontwikkeling van de menselijke cultuur op aarde meegekregen heeft. Ik stel hierbij voorop, dat de hele gedachtengang dat de mens zich vanuit een aapmens-achtig voorstadium tot zijn huidige vorm ontwikkeld zou hebben, voor mij persoonlijk volledig ondenkbaar is. Het licht dat in het menselijk brein schijnt, kan zich nooit geopenbaard hebben in een wezen dat met een zuiver dierlijke ziel behept was. De vlijmscherpe scheiding, die Teilhard de Char-din tussen dier en mens heen voelde, is voor mij eveneens een werkelijkheid. Dit betekent echter, dat de mens van een heel andere kant verscheen.

In de volgende hoofdstukken zal over de evolutie vanuit dit gezichtspunt, voorzover dat in dit kleine boekje mogelijk is, nog een en ander gezegd worden. Voorlopig kunnen we er mee volstaan ons eens even voor te stellen, dat over de hele bewoonde wereld volkeren verbreid waren, die stuk voor stuk geleid werden door een figuur die we al eerder 'priester-koning' genoemd hebben. Zoëven is ook het woord 'herder' gebruikt. We komen dit woord 'herder' op vele plaatsen tegen in de bijbel; vooral in het Oude Testament. Nog veel vaker in de Griekse mythologie (Ilias, Odyssee); telkens wordt hier een koning ook 'herder van het volk' genoemd.

Hoe kunnen we die oude volkeren beschrijven? Toch wel niet beter dan door ze schapen te noemen. Dan krijgt het woord 'herder' pas betekenis. Wat zijn schapen? Dieren die in een kudde leven en als kudde een prachtig beeld geven van een massa individuen die zich van elkaar praktisch niet onderscheiden. Dat wil zeggen, dat het mensenwezen van die tijd in een gezamenlijk, als men wil collectief bewustzijn gedompeld was, waarin de enkeling zich van de ander nog niet, of vrijwel niet onderscheidde; het z.g. individuatie-proces, waar tegenwoordig zoveel over gesproken wordt, was nog slechts in zijn eerste begin. De werkelijke individualiteit was de herderkoning. Deze droeg de volle verantwoording voor de evolutie van de volkeren naar een punt toe waarop de individuen in hun ontwikkeling zover gevorderd waren, dat zij deze zelf ter hand konden nemen. Ik zou in deze ontwikkeling drie grote fasen (zonder scherpe grenzen) willen onderscheiden: de huidige exacte historische fase, de oude-geschiedenis fase en de mythologische fase als aanvang; wat hier bedoeld is, zal spoedig blijken. We zullen zien, hoe de rol van het goud een boeiend aanzien krijgt, wanneer we het in verband met dit alles nader gaan bestuderen.

Hoe moet de 'hulpeloze mensheid' op aarde beginnen te leven? Doordat dingen van de aarde reeds geweten werden; doordat een leven op aarde ook reeds technisch mogelijk was, zij het in een oneindig veel primitievere vorm dan wij het nu kennen, voordat dit zich vanuit de menselijke ervaring in de wereld, zoals we dat nu meemaken, kon hebben gevormd. Men moest met 'iets' beginnen. Uitsluitend in de natuur kan slechts een dier leven.

Het heeft mij altijd verwonderd, dat men er niet graag aandacht aan schenkt, dat er één ding is dat elke menselijke cultuur, ook de primitiefste, van elk dierlijk leven op aarde
scheidt: het hanteren van het vuur. Dit hanteren van vuur behoort tot een der wonderbaarlijkste prestaties op aarde. Omdat het zoiets alledaags is, geven wij ons er te weinig rekenschap van, welke kennis en zorgvuldigheid daarvoor nodig zijn. Albrecht Schaeffer schrijft in zijn boek 'Mythos' dat het wel heel erg naïef is, te geloven dat een of ander primitief wezen, door toeval (bijv. na een blikseminslag) met het vuur in aanraking gekomen, zelf geleerd zou hebben het te benutten. Had hij vuur bij toeval ontmoet, hij zou slechts met ontzetting gevlucht zijn voor de hitte. Ook Schaeffer stelt zich voor, dat er leidende figuren geweest moeten zijn, die op een heel andere manier dingen te weten zijn gekomen dan wij dat nu door verstand en met overleg kunnen.

Natuurlijk heeft men zich dit vraagstuk ook wel voorgelegd. Als argument voor het feit dat de nog haast dierlijk levende mens wel met vuur had kunnen leren omgaan, dient dan bijv. het experiment dat men apen zelfs tot kettingrokers kan dresseren (A. A. Manten in zijn boek 'Op het spoor van de aapmens'). Voor mij is dit nu juist een illustratie van het feit dat, dat waar een aap uit zichzelf nooit toe zou komen, hem bijgebracht wordt door een wezen met een hogere intelligentie. Het licht van waaruit wij in ons innerlijk in staat zijn de dingen intelligent te bezien, dringt slechts geleidelijk in de primitieve mensenziel binnen. Wanneer wij nu met de grootste bewondering de tegenwoordige uitvindingen om ons heen zien ontstaan, mogen wij volgens mij nooit vergeten, dat de intelligentie, die tot het scheppen van de eerste noodzakelijke levensvoorwaarden nodig was, een oneindig veel grotere geweest is. In zijn boek 'Hersenen en Cultuur' schrijft Prof. L. Bolk, na een gelijkluidende opmerking, 'In den beginne was het genie'! Iets dergelijks kan ook in ons opkomen, als we ons voorstellen wat het zeggen wil uit natuurgewassen voedingsplanten te kweken, wilde dieren tot huisdieren te temmen, enz. Alles wat op het ogenblik van deze dingen door ons geweten en begrepen wordt, staat volledig in de schaduw bij hetgeen in die oeroude tijden gepresteerd moet zijn.

Dit alles komt feitelijk neer op het stellen van de vraag: hoe zijn menselijke leiders aan die initiale kennis gekomen? Wij staan hier midden in de mythologische fase van de ontwikkeling. En op de zoëven gestelde vraag kan men, wanneer men intensief met de mythologische beelden leert leven, als antwoord geven: destijds ontving de priester-koning zijn wijsheid door inspiratie. Feitelijk berusten al onze uitvindingen op ontdekkingen, d.w.z. dat wij ontdekken wat als verborgen mogelijkheid reeds bestond. Waar is de wereld van deze verborgen mogelijkheden te denken?

Het is natuurlijk niet eenvoudig hierop een antwoord te geven in een tijd die zo weinig vertrouwd is met het begrip 'hogere wereld', 'scheppende wereld' enz. Toch meen ik, dat wij voor de noodzakelijkheid staan deze begrippen langzamerhand weer eens te benaderen. Wat het probleem betreft waar wij nu mee bezig zijn, zou men kunnen zeggen: deze leidende figuren leefden met een deel van hun bewustzijn verbonden met deze z.g. hogere wereld. Wanneer deze wereld de scheppende genoemd werd, is er nog slechts een geringe stap nodig om tot de idee te komen van scheppende wezens, waarmee ze konden verkeren. Het is dan niet meer zo verwonderlijk, dat in de mythologische verhalen dit alles als een omgaan met de goden beschreven wordt. Daartoe moesten deze leiders-koningen een scholing doormaken.

Over deze scholingswegen van het bewustzijn heeft o.a. de Franse schrijver Edouard Schuré in zijn boek 'De grote ingewijden' veel wetenswaardigs verteld; voor degenen met een waakzaam oog en oor geven echter, zoals gezegd, ook de mythologische verhalen tal van aanduidingen. Een van de methoden die daarbij gebruikt werden, door overlevering tot ons gekomen, was het zich lange tijd achtereen zeer geconcentreerd verdiepen in de aanblik van metalen. Daardoor doemden in het bewustzijn van de leerling (noviet) indrukwekkende beelden op, die inzicht gaven in de verborgen wetten die in de natuurrijken besloten liggen en die door ons moderne intellect thans ontwikkeld zijn als scheikunde, natuurkunde, biologie, enz.

Hoe niet-alledaags deze beschouwing ook mag zijn, ik meen dat zij toch heus niet zo ver van onze ervaring af ligt, als we op de intieme gebeurtenis die zich in het menselijk bewustzijn afspeelt, nauwkeurig gaan letten. De grote geesten, de zgn. uitvinders door alle eeuwen heen, getuigen herhaaldelijk nog van invallen.

Toen de Duitse scheikundige Friedrich Kekulé in de vorige eeuw lange tijd gebroed had over de chemische structuur die hij aan bepaalde organische stoffen toe moest kennen, viel hem, naar zijn zeggen, in een halve droomtoestand het beeld van de zeshoekige koolstofketen in. Hij had jaren daarover gepeinsd, doch de inspiratie zelf verscheen buiten zijn eigen bewuste toedoen.

Waarom heeft de één nooit zulke invallen, de ander herhaaldelijk? Zelfs in het dagelijkse leven, waarin de ene persoon voortdurend vol invallen zit (we noemen zo iemand wel geestig), vragen wij ons af, waarom de ene wel, de andere niet? Ook hier valt het niet gemakkelijk een exact antwoord te geven. Maar één ding kunnen we toch wel zeggen: zijn ontvankelijkheid voor deze dingen is groter dan die van de ander. Op het ontwikkelen van deze ontvankelijkheid berustte de scholing van vroegere 'ingewijden', want zo moeten wij die vroegere leiders beschouwen.

Tot een onderdeel van deze methode behoorde het zich verdiepen in de aanblik van het goud. Vooruitlopende op hetgeen later over het goud als metaal gezegd zal worden, moeten we nu reeds even bedenken dat goud een metaal is, dat zich op uitzonderlijke wijze laat pletten. Indien in het begin van dit hoofdstuk gezegd werd 'goud is er om naar te kijken', kunnen we, als we even onze fantasie in beweging zetten, zeggen 'het lijkt wel of goud er om vraagt gezien te worden'.

Daarom was het noodzakelijk dat een priester-koning zich kon omgeven met goud, dat hij de indruk die de goudkleur op de mens kan maken, onderging. Men moet daarbij niet vergeten dat de menselijke ziel voor dergelijke subtiele indrukken toen veel en veel ontvankelijker was dan nu. Op de vraag: wat deed de koning met het goud? zou men dus kunnen antwoorden: koning zijn! In oude verhalen en sprookjes wordt goud vaak als symbool van de wijsheid beschreven. Dit woord 'symbool' geeft, zoals uit het bovenstaande blijkt, nog niet voldoende de werkelijke functie van het goud in oeroude tijden weer. Het was in zekere zin het middel waardoor men zijn 'openbaringsindrukken' met de waarnemingen op aarde in verbinding kon brengen en daarmee de verborgen wetten van deze aardse wereld voor de beoogde doeleinden kon gebruiken.

Het is nu ook te begrijpen, dat in die oude tijden alleen de 'koning' iets met goud kon beginnen. Er is ook geen enkel bezwaar tegen zich voor te stellen dat de koning daardoor macht bezat. Maar macht betekent de verantwoordelijkheid, de toekomst van een heel volk in zijn handen te hebben. Voor wat we uit de oud-egyptische tijd weten, geldt het hier gezegde nog slechts ten dele. We zijn dan reeds in de tijd van de oude geschiedenis. De echte mythologische fase was toen al lang voorbij. Nog steeds echter was het koning-zijn intensief verbonden met het zich omgeven door goud, zoals bij Toet-Anch-Amon.

Wat hier beschreven is berust op gegevens die voor velen niet exact genoeg zullen zijn. Wanneer we echter de geschiedenis van het goud in de loop der eeuwen vervolgen (een heel andere wijze van benaderen dan bij de vorige metalen!), zullen we een indruk van het wezen 'goud' krijgen, die het inzicht in de functie van het goud in de oudheid, zoals hier beschreven, in hoge mate ondersteunt.

Egypte is het land waar wij het eerste in alle beschrijvingen op het geschiedkundig probleem van het goud stuiten. Het is interessant, dat in het boek 'Goud, gesel der mensheid' van Albert Hochheimer, waarin de geschiedenis van het goud beschreven wordt, de volgende opmerkelijke zin staat: 'Het wekt bijna de indruk, alsof de toen nog maagdelijke bodem het goud aanbood als eerste geschenk, om zich pas na het binnenhalen van deze oogst open te stellen voor de akkerbouw'. Hoewel Hochheimer misschien geen enkele zin van het voorafgaande zou onderschrijven, spreekt hij precies datgene uit, wat tot nu toe hier beschreven is en in de Afrikaanse (Egyptische) goudtijd nog het geval was. Eerst het goud en dan de kennis! In de Egyptische tijd maken we tegelijkertijd mee wat begrijpelijkerwijze moest intreden: decadentie van het koningschap, toenemende individuatie van de mensheid en natuurlijk ook een verandering in het omgaan met het goud. In grote trekken gebeurde het volgende:

Na de ondergang van het Egyptische rijk vloeide de goudschat naar Perzië; Kambyses en Darius e.a. veroverden het goud uit Egypte en Indië. De goudvoorraad der toenmalige wereld begon naar Perzië te stromen. Het schijnt dat daar goud voor het eerst gemunt is, waarbij het niet oninteressant is te vermelden, dat de afbeeldingen op die munten godengestalten waren.

Het verval van het Perzische Rijk valt samen met de verovering daarvan door Alexander de Grote. Deze unieke figuur verzamelt om zo te zeggen al het goud van de toenmalige wereld in eigen hand. Hij is degene, die munten met zijn eigen beeltenis laat slaan en die in de uitbreiding van zijn macht een grotere aardse georiënteerdheid laat zien. Daarna, na het vervallen van zijn wereldrijk, is het het Imperium Romanum, het Romeinse Keizerrijk, dat de macht over de wereld tot zich gaat trekken. Ook dat is alleen maar mogelijk, doordat het het goud in zijn bezit krijgt.

Wanneer ik over een fase van de oude geschiedenis gesproken heb, bedoel ik de geschiedenis vóór deze exact werd. Exact noem ik onze geschiedenis pas nà de stichting van het Romeinse Rijk. In de Romeinse tijd staan we dus voor een overgang van de oude naar de nieuwe geschiedenis. Slechts in verband hiermee kan ik het feit zien, dat bijv. een figuur als Theoderic, die toch een historische figuur is, nog zo door legenden omweven, in onze herinnering leeft. Wat betekenen nu Egypte, Perzië, Griekenland, Rome? Het zijn fasen in de oude geschiedenis van de mensheid, die op een opvallende wijze begeleid worden door de aanwezigheid van het goud.

Hochheimer schrijft: 'Sommige late bewonderaars van Alexander huldigen de mening, dat hij de Perzische veroveringstocht is begonnen om Azië de zegen van de Helleense beschaving en cultuur te brengen. Hier is geen enkel bewijs voor aanwezig.' Het mag dan misschien zijn dat Alexander het niet dáárom gedaan heeft, maar dàt hij het gedaan heeft, is zeker hetgeen waar het om gaat. Hij heeft een wereldrijk gesticht dat een blijvende stempel van zijn werkzaamheden voortgebracht heeft en dat in de verre toekomst heeft doorgewerkt. Het was zijn ideaal geestelijke en technische cultuur te zien bloeien en opbloeien. Overal in de geschiedenis komen we op die manier grote figuren tegen, zoals b.v. Karel de Grote, wier streven het was hun volk op een hogere trap van ontwikkeling te brengen. Wanneer de keizerin Galla Placidia vlak voor haar dood tegen haar veldheren zegt 'Redt het Imperium Romanum', was dit beslist niet alleen een behoefte van het conserveren van een macht om der wille van de macht zelf. Nog steeds was het een macht, die onverbrekelijk verbonden was met het voelen van een grote verantwoordelijkheid.

Zonder omwegen kunnen we zeggen: is het niet interessant, dat steeds het goud met het ontstaan en het handhaven van de menselijke culturen verbonden is gebleven, zij het natuurlijk steeds weer op een andere wijze. Wanneer Europa zich in zijn huidige configuratie begint af te tekenen, wanneer de landen en volkeren zich beginnen te vormen en te groeperen, waarin de vrije individualiteit zich meer en meer gaat ontwikkelen, wanneer daarnaast het goud in de Europese volkerengemeenschap de hem in die tijd toekomende rol gaat spelen, zien we nog eenmaal de goudschat beheerd vanuit een ideële achtergrond: dit is het geval wanneer de Tempelieren de bankiers van het Europa van die tijd worden. Het is alsof er voor het laatst nog een glans van een hoog verantwoordelijkheidsgevoel over het goud schijnt. Dan komen een aantal overbekende duistere bladzijden in zijn geschiedenis. Zij zijn verbonden met herinneringen aan de veroveringen van het Azteken-goud en de goudkoorts, die eeuwenlang de mensen naar alle hoeken van de wereld dreef waar goud ontdekt werd: Eldorado, Clondike, Australië, Zuid-Afrika, Siberië, enz. Over deze bezetenheid en over de gruwelen die zich daarbij hebben afgespeeld zijn talloze boeken geschreven. Men wendt zich als regel met afkeer van deze dingen af.

En toch: zelfs hier moet men nog constateren dat overal daar, waar goud ontdekt werd als gevolg van deze 'Gold-rush', tevens telkens een begin gemaakt werd met een nieuw cultuurcentrum. Amerika, Australië, Afrika, Siberië, zij alle zijn geworden wat zij zijn door het goud.

Zo kunnen we samenvattend herhalen: in de drie grote fasen die we behandeld hebben zien we het goud als een metaal dat, in welke vorm dan ook, met het verbreiden van de menselijke cultuur op aarde verbonden is en was.

 

Waar bevindt zich thans het goud van de wereld? In vierkante baren verborgen in kluizen, diep onder de grond. Onzichtbaar! Maar goud was immers om naar te kijken? Welk een contrast tussen de schitterende gouden omgeving van de vroegere koningen en de duisternis van de kluizen, waarin het goud volledig verborgen is! Zo ging het schone metaal een lange weg: als een zegen en als een vloek voor de mensheid. Oorspronkelijk in het volle licht om gezien te worden door degene die de cultische waarde kende, werd het ten slotte een onzichtbaar werkende kracht, waardoor maar al te zeer abstracte, vaak levensvreemde maatschappelijke machtsimpulsen hun blijvende heerschappij zouden willen grondvesten.

Zelfs afgezien van de Gouden Standaard als basis van ons huidige economische wereld-verkeer, kunnen we zeggen, dat er op de een of andere wijze in de afgelopen tijd altijd een 'Gouden Standaard' over de cultuurwereld gewapperd heeft, verbonden met bewustzijn en macht, met emoties en ten slotte met handel, het gebied onzer handelingen.

De gehele beschreven ontwikkeling is ten slotte onverbrekelijk verbonden met de mogelijkheid van het ontstaan van de menselijke vrije individualiteit. Waar enerzijds de massa van vroeger meer en meer individualistisch werd, moest de betekenis van het goud een verandering ondergaan. Ook de wijsheid dreigt nu geheel in dienst gesteld te worden van een geheel op materiële bevrediging gericht leven. De eenzijdige ontwikkeling van de wetenschap in het westelijk halfrond dreigt het religieuze leven tot een schijnleven te beperken. Elke eenzijdigheid in een organisch geheel draagt echter de mogelijkheid van een catastrofe in zich.

Zo is met de geschiedenis van het goud eigenlijk het drama van de cultuurgeschiedenis verweven. Tegelijkertijd valt ons oog op een bijzondere polariteit, die met het wezen van het goud verbonden is. Het is interessant om hier de fysische en chemische eigenschappen van het goud te belichten. Bladgoud, tegen het licht gehouden tussen twee glaasjes, vertoont een verrassende, prachtige groene kleur. In colloïdale oplossingen (waarin het goud zeer fijn verdeeld aanwezig is) toont goud een grote verscheidenheid van kleurverschijnselen. Het kan dan groen-blauw, violet, rose, rood, violet-blauw verschijnen. Een oplossing van 1 op honderdmiljoen kleurt water nog duidelijk purper. Wie de purperen vensters in onze oude kerken kent en dan weet dat deze kleur op de aanwezigheid van sporen goud duidt, vindt daarin een praktische toepassing hiervan. Toen we in de aanvang van de pracht van de goudkleur op oude schilderijen spraken, werd al een voorbeeld gegeven van de rol die goud in de kleurentechniek speelt.

Goud is het zwaarste der zeven metalen, zijn s.g. is 19. Men kan het pletten, hameren, waardoor het zgn. bladgoud ontstaat, dat vroeger veel gebruikt werd in de tandheelkunde. Deze samenhangende velletjes bladgoud kunnen zó dun gemaakt worden, dat men er meer dan 10.000 op elkaar kan leggen om een dikte van 1 mm te krijgen! Men kan van goud draden trekken die zó dun zijn, dat ze voor het blote oog onzichtbaar zijn en toch samenhangend blijven. Zowel in stoffelijke als in onstoffelijke zin kan men het goud zich dus in een licht en zwaarte-richting, in een licht en duisternisrichting zien vertonen. Als samenvatting zou men kunnen zeggen: goud draagt zijn tegenstellingen in zichzelf.

Bij het bespreken van de vorige metalen heb ik een enkele maal iets gezegd over het verband van een metaalproces met een orgaan in het menselijk lichaam, waarbij men deze samenhang moet zien in de functie van het orgaan enerzijds en een bepaald aspect van de functie van het metaal anderzijds en wel daar, waar zich die functie in de techniek op vergelijkbare wijze openbaart. Deze overeenkomst was echter niet het uitgangspunt om over het verband metaal-orgaan te spreken. Ik kan er niet genoeg de nadruk op leggen: het uitgangspunt was de overlevering van een bestaande samenhang tussen metalen-planeten-organen, die eeuwen lang op steeds dezelfde wijze werd aangegeven. Hoe deze samenhang destijds gevonden is, ontgaat ons voorlopig ten enen male. Hetgeen hier weergegeven werd was slechts een illustratie, die dus van een 'heel andere kant' komt. Zo werd met een enkel woord iets gezegd over het verband tussen tinproces en leverfunctie, tussen het mercuurproces en longbeweging (ademhaling). Het zou te ver voeren om systematisch deze samenhang voor alle genoemde metalen te behandelen. Er moge volstaan worden met de opmerking dat dit echter zeer wel mogelijk is.

Goud is altijd met het hart in verband gebracht. We moeten natuurlijk leren onze begrippen van 'goud' en 'hart' veel ruimer te nemen dan we gewend zijn. Met een fysisch-chemische beschouwing van goud, of een anatomisch-fysiologische beschrijving van het hart, zoals we die momenteel in de leerboeken vinden, zullen we niet ver komen. Vooruitlopend op hetgeen wat later nog over het wezen der metalen en het menselijk handelen gezegd zal worden, is het wel aantrekkelijk in dit verband een uitdrukking als 'een hart van goud hebben' even aan te halen. Ook in het Duits kent men hiervan een voorbeeld: 'goldig' en 'herzig' kan men met elkaar verwisselen. Men zou kunnen geloven dat dit zuiver overdrachtelijke begrippen zijn. Misschien moet men zulke uitdrukkingen echter toch in verband zien met een intuïtief besef, dat men vroeger van dergelijke samenhangen had.

Zoals het goud het middelpunt van de metalenreeks is, zo is het hart ideëel en reëel gesproken het centrum van de mens. Talloze uitdrukkingen herinneren ons aan dit laatste. Men zegt 'met zijn hele hart', 'men heeft iets op het hart', 'men heeft een hartsgeheim', 'men doet iets met hart en ziel'. Men voelt dat de mens niet volledig mens is, als zijn hart er niet bij is.

Op verschillende manieren heeft het goud altijd een centrale plaats ingenomen bij de ontwikkeling van het menselijke leven op aarde. Het goud heeft de mens altijd begeleid en speelt ook heden nog zijn rol in het economisch leven. Dit moet ook 'hartsverbonden' blijven. Onze tijd overschat misschien de waarde van ons hoofd. We hebben een echte hoofd-cultuur; indien ze harteloos zou worden, zou dit een ramp betekenen. Zou daarom het hart ook als orgaan op het ogenblik zo in het centrum van de belangstelling staan?

 

We moeten nog even terugkomen op de vraag waarom alleen de zeven genoemde metalen behandeld zijn en hoe het nu staat met de andere metalen, die toch ook veel in de techniek worden gebruikt.

Om te beginnen moet gezegd worden, dat men zeer zeker ieder ander metaal, iedere andere stof, op een soortgelijke manier kan beschouwen. Ook van die stoffen kan men, als men hun voorkomen in de natuurrijken en hun gedragingen in schei- en natuurkunde vervolgt, een bepaalde karakteristiek vinden. We zullen aluminium als voorbeeld nemen. Dit pas betrekkelijk kort geleden 'ontdekte' metaal wordt in de techniek zó veelvuldig gebruikt, dat van een typische toepassing nauwelijks gesproken kan worden. Het is echter wel opvallend, dat een speciale aluminium verbinding de basis is van onze klei en het is genoeg bekend, dat deze al eeuwen lang een unieke rol speelt in onze bodemcultuur. In dit gebied werkt het aluminium dus om zo te zeggen in een 'verborgen toestand'.

We zeggen: klei en leem zijn vruchtbare grondsoorten. Laten we nu eens letten op dat laatste woorddeel: 'baar'-zijn betekent 'openstaan voor', 'bereid zijn op te nemen'. In dit opzicht herinnert klei aan de houding van zilver, zoals het besproken is.

Daarnaast is klei voor de beeldhouwer het materiaal bij uitstek om te modelleren. Hier komen we dus een 'aanpassen' tegen, dat aan koper herinnert. Het feit ten slotte, dat aluminium zich uitstekend leent voor het vervaardigen van allerlei gebruiksvoorwerpen en serviesgoed, brengt ons weer in de sfeer van tin. Zo komen bij metalen als aluminium combinaties van eigenschappen naar voren.

Bij de zeven uitvoerig behandelde metalen echter, was telkens een karakteristiek mogelijk die in hoge mate het stempel van een eenheid droeg. In het hoofdstuk over 'Onze handen' zal dat nog eens duidelijk naar voren komen. Toch wil ik er nog eens de nadruk op leggen, dat er bij het bespreken van een metaal, zoals dat hier is gebeurd, nooit een strenge systematiek moet worden nagestreefd. De gebieden waarin de metalen en hun praktische toepassingen liggen, zijn niet scherp van elkaar te scheiden, doch vormen ten slotte met elkaar weer een organisch geheel.