De antroposoof

Leen had tot veel dingen een oorspronkelijke en originele verhouding. Hij was niet iemand die de ‘methoden en technieken voor het leven’ bij anderen afkeek. Zijn grootheid schuilt niet zozeer in de grootheid als zodanig, maar in zijn originaliteit. Leen is geen abstract denker, maar wel een origineel denker. Hij is geen groot schrijver, maar wel een origineel schrijver. Hij weet mensen te raken op plekken waarvan ze zelf niet eens wisten dat die in hen bestonden. Ook goede podiumkunstenaars als Toon Hermans of Freek de Jonge ontlenen hun kracht en invloed aan de authentieke manier waarop ze hun publiek weten te raken. Humor is daarbij voor hen niet het doel, maar het middel. De humor is bij uitstek het openbare vervoermiddel waarmee zij hun publiek weten te bereiken. Wat dat publiek dan van hen ontvangt, is een authentieke opvatting, een originele mening, waar ieder op zijn of haar wijze weer mee verder kan. Vanuit dit gezichtspunt is het verschil tussen Leen Mees en zulke podiumkunstenaars niet zo groot als het lijkt.

Ook Leens verhouding tot de antroposofie is authentiek. Hij is geen driftig citeerder van Rudolf Steiner, die hij zeker vereert, maar nooit ongepast naar voren haalt. Hij weet de antroposofische thema’s in zijn lezingen zo ontbloot van alle theorie te presenteren, dat je beslist kunt stellen dat hij daardoor veel mensen heeft bereikt, die anders de antroposofie nooit zouden hebben gevonden.

Hij is niet iemand die er antroposofische methodes op na houdt. Wel gaf hij zijn lezingen organisch vorm, vaak in drie delen, of in vijf. Juist deze openheid, dit niet vastpinnen van waarheden in vormen, dit beweeglijke heeft het hem mogelijk gemaakt zoveel mensen uit verschillende landen en culturen aan te spreken.

Een keerzijde van zijn weinig orthodoxe houding als antroposoof was dat hij niet door iedereen binnen de antroposofische beweging voor vol werd aangezien. Leen heeft bijvoorbeeld nooit ‘hoge’ posities binnen de Antroposofische Vereniging ingenomen, hoewel daar op grond van zijn capaciteiten zeker aanleiding voor was.

Misschien is dat ook wel beter geweest. Want zou hij nog wel in staat zijn geweest zoveel mensen in de periferie van de antroposofische beweging te bereiken, eenmaal in beslag genomen door allerlei interne bestuurstaken?