De grootvorst

Okino,
Leens Japanse grootmoeder,
omstreeks 1865

Begin jaren tachtig, als het reizen moeilijker wordt en Leen vaker thuis is, ontstaat er een nieuw contact met Fientje, zijn eerste vrouw, die in Huize Valckenbosch in Zeist woont. Fientje is in 1967 hertrouwd met Carl Weissenberg, een vroegere jeugdvriend van haar en een van de laatst nog levende collega’s van Albert Einstein. Samen beleven zij tot Carls dood in 1975 nog acht heel gelukkige jaren. Die hebben haar de kans gegeven werkelijk vrij te komen van het verleden, en om Leen te zien als de man met wie ze ooit uit liefde getrouwd is geweest.

Leen zoekt Fientje in 1989 op, dus kort voor zijn dood. Rudolf is erbij. Uit het korte gesprek dat ze voeren merkt Rudolf op welke diepe band er tussen deze twee mensen bestaat. ‘Je had mijn vader moeten zien stralen. Het was een heel kostbaar moment. Daar kwamen twee mensen elkaar tegen, die zover waren gekomen dat ze een aantal karmische problemen werkelijk achter zich hadden kunnen laten.’

Leen heeft tijdens zijn leven mensen laten zien hoe waardevol het is om de wereld niet alleen van haar materiële kant, maar ook van haar spirituele kant te benaderen. Dŕt betekende voor hem: antroposofie de wereld in brengen. Fientje staat hem terzijde in de eerste helft van zijn leven, als hij zijn patiënten niet alleen van hun ziekten geneest, maar hun vaak nog iets extra’s meegeeft. Al is het maar de mogelijkheid om in alle situaties te kunnen blijven lachen.
Later is het Eva die hem de ruimte biedt zijn van oudsher artistieke en muzikale talenten zo in te zetten dat hij een authentiek en kunstzinnig spreker wordt, die opnieuw veel mensen een nieuwe kijk op hun wereld meegeeft.
Zonder deze twee vrouwen aan zijn zijde zou hij niet hebben kunnen werken zoals hij het heeft gedaan.

Leen sterft op 24 mei 1990, het is hemelvaartsdag. Een van de sprekers op de crematie is Dick van Romunde. Kort daarvoor heeft hij Leen op zijn doodsbed zien liggen. Hij kreeg daar een geweldige indruk van Leen: ‘Hij lag daar als een grootvorst. Een koninklijk gezicht. Een grote rust en edelmoedigheid gingen van hem uit. Daar was de grootvorst te beleven die hij was, omdat hij daar lag, los van alle kleine kanten die we als mens ook hebben. Dat was heel groots.’
 

Aan het eind van deze korte levensschets volgen hier nog enkele uitspraken, waaruit Leen Mees tevoorschijn komt, gezien vanuit het perspectief van deze ‘grootvorst’.

Mijn vader was een echte michaëliet, een strijder voor een nieuwe spirituele impuls. En het was typerend voor hem dat hij in staat is geweest om vele jaren van zijn leven via lezingen die hij wereldwijd hield, aan die impuls een stem te geven en mensen te enthousiasmeren. Hij was een enthousiast mens.

Wijnand Mees

Overal waar hij kwam werd Leen gezien als een mens die ondogmatisch en direct was. Hij was altijd zichzelf, of dat nu was op bezoek bij de koningin op het Kleine Loo, of in een gesprek met de oude timmerman. Hij was veeleisend en trok de aandacht door zijn knappe verschijning en geniale begaafdheid. Uit zijn opmerkingen en zijn dagboeken blijkt dat hij steeds aan zijn morele en emotionele zuiverheid werkte en daar minder in slaagde dan hij zou hebben gewenst. Hij was door en door een strevende antroposoof. Toen studenten hem vroegen wat antroposofie voor hem betekende, antwoordde hij: ‘Dat is voor mij het licht dat geworpen wordt op alle verschijnselen, opdat wij die kunnen begrijpen en met elkaar in verbinding kunnen brengen.’

Eva Mees-Christeller

Als je zijn portret bekijkt, dan valt die glimlach op, de wat arrogante oude man, die glimlacht over al die ‘domkoppen’. Maar aan de andere kant is het ook liefdevol: ik begrijp je, ik heb je lief en je bent goed. Dat zit ook in zijn oogopslag. Iets van mededogen had hij zeker ook, behalve bij mensen die hem irriteerden. Maar als bijvoorbeeld een kleinkind piano ging spelen, dan was hij geheel ontroerd. Daar ging hij helemaal in op.

Peter Zeisser

Hij droeg coltruien, en geen witte doktersjas. Hij was lang en slank, zijn hoofd leek wel hoger te zitten dan het in werkelijkheid zat. Buiten droeg hij altijd een lange bontjas. En hij liep met grote passen, en met weidse armbewegingen.

Justine Diederix

In november 1958 is onze dochter Iris geboren, Leens eerste kleinkind. De geboorte vond plaats in het kleine huis waar mijn moeder na de scheiding woonde. Moeder was de verpleegster en kraamhulp, de dokter was natuurlijk mijn vader. Dit was de eerste keer na de scheiding dat zij zonder enige bijkomstigheid samenwerkten, samen waren en het samen eens waren. Dat was een feest, voor hen, voor mij, en voor de baby.

Arnica Esterl

Een van zijn grootste talenten was een diagnose stellen. Dat gebeurde feilloos. Hij deed dat op basis van de waarneming. Hij nam waar en stelde een diagnose. En heel vaak, zo vertelde hij me, bracht die diagnose hem naar het medische beeld toe, en niet andersom. Ik denk dat alles wat hij in zijn leven heeft ontwikkeld, op basis van die kwaliteit is gebeurd. Hij kon gedachten omzetten in beelden, dat zie je altijd in zijn voordrachten, tot het laatst toe. Bijvoorbeeld in zijn boek waarin hij de menorah gebruikt als beeld van de mens. Dat is Leen Mees.

Don van Zantwijk

Als ik zijn grootmoeder Okino voor me zie, die vrijwel zeker een vrouw uit de Japanse ridderstand was, dan denk ik bij mijn vader: daar is zij. Mijn vader kon zien wat iets is, het tegelijkertijd van zijn luister ontdoen, het een nieuw jasje geven, en er een slinger omheen doen, waardoor het meer wordt dan het was, of juister: waardoor het eigenlijk pas wordt wat het is. Als je er op de juiste manier iets aan toevoegt, komt de essentie van een ding te voorschijn. Ik denk dat mijn vader dat heel goed kon. Net zoals een geisha moet ook zo’n adellijke Japanse vrouw beschikken over een breed scala aan kwaliteiten: muzikaal, verzorgend, en intellectueel. Ze moet kunnen bedienen, het leven tot een feestje kunnen maken. En dat kon mijn vader als geen ander. Overal waar hij was, ontstond er een feestje: bij een gesprek aan tafel, bij even pianospelen, bij samen op een bankje zitten.

De Griekse mythologie is misschien wel het hoofdthema in zijn leven geweest. Daar is in vergelijking met zijn oosterse kant iets heel anders aan de hand, niet die geheime, zwijgende charme, dat meer rituele dat hij ook om zich heen had. In dit Griekse element was meer sprake van: het huis opengooien, met alleen nog de pilaren, de zee en het zout, de zon en de hitte, en het contact met de goden- en mensenwereld. Dat heeft iets heel zinnelijks. Hij was vol van die verhalen en hun diepere betekenis. Mijn vader lijkt op een oude oosterse ziel die naar het Westen komt, en in Griekenland meteen een lekker bad krijgt.

Saskia Mees

Leen was altijd humoristisch, er werd veel met hem gelachen. Er zijn mensen die daar niet van hielden, die vonden dat zijn manier van doen met een gebrek aan ernst te maken had. Maar die indruk had ik niet. Humor is heel vaak een uitdrukking van juist meer, en niet van minder ernst. De humor van Leen komt voort uit een dieperliggende ernst. Dat zag ik aan zijn mimiek, aan zijn hele gelaatsuitdrukking. Hij had dat twinkelende in zijn gezicht, in zijn ogen, en tegelijk zag je: die man moet veel doorleden hebben. Uit dat doorlijden is denk ik zijn humor ontstaan. Leens grappen voeren mij namelijk niet weg uit hetgeen hij wil zeggen, maar brengen mij daar juist dieper naartoe.

Toen ik eens tegen hem zei, dat humor zo sterk met leed verbonden is, zag ik dat hij heel ontroerd was. Hij schudde me hartelijk de hand en bedankte me. Ik had het gevoel dat ik hem hier in een kern had getroffen. Ik kreeg de indruk dat deze geste voortkwam uit zijn ware, hogere ik.

Dick van Romunde

Leen en Eva tijdens
het 21-jarig jubileum
van De Wervel, september 1989