Bezettingstijd

Samen met zijn dochter Arnica
in Friesland, 1944

Hoewel de sfeer in het gezin niet echt slecht te noemen is, vragen Leen en Fientje zich wel af of ze samen verder willen gaan. Als ze echter op het punt staan over een eventuele scheiding een beslissing te nemen, breekt de oorlog uit. Definitieve beslissingen worden, zeker ook in het belang van de kinderen, daardoor uitgesteld. Leen is diep geraakt door de capitulatie van Nederland. Arnica, amper zeven jaar oud, ziet haar vader over de tafel gebukt staan en ze vangt het woord ‘overgegeven’ op. Ze denkt dat haar vader ziek is en heeft overgegeven, want zo zag het er ook uit. Pas tien jaar later begrijpt ze dat hij terneergeslagen over de tafel gebogen heeft gestaan vanwege de overgave van het Nederlandse leger.

Het is voor de kinderen geen ongevaarlijke toestand. Vanwege hun Duitse moeder worden ze beschouwd als ‘groot-Duitsers’, wat betekent dat ze na sluiting van de vrijeschool naar een Duitse school gestuurd kunnen worden. Rudolf zou zelfs in een later stadium opgeroepen kunnen worden als dienstplichtige in het Duitse leger. Ook daar wil Fientje niets van weten. Ze distantieert zich volkomen van haar landgenoten, ook met familieleden die de kant van de nazi’s hebben gekozen wil ze geen contact meer hebben. Het Duitse accent waar Fientje echter mee spreekt maakt hun verblijf in de stad niet langer veilig. Het lukt haar een huisje te kopen om in onder te duiken in Friesland, in Abbegaasterketting, een gehuchtje aan de Bolswardervaart. Daar gaat ze met haar drie kinderen in de herfst van 1941 heen.

Leen blijft achter in Scheveningen. Hij kan zijn praktijk niet in de steek laten. Hij verlaat de grote woning die ze hebben en vestigt zich in een klein huisje achter het voormalige postkantoor in de Stevinstraat, dat hij heeft kunnen kopen. Van enige luxe is al snel geen sprake meer. Scheveningen wordt geëvacueerd, maar Leen blijft zo goed en zo kwaad als dat gaat zijn patiënten vanuit de ‘vesting’ verzorgen. Dat zijn niet de enige activiteiten die hij ontplooit. Hij schrijft regelmatig attesten uit ten behoeve van joden, die dan weer enige tijd veilig zijn. Dat leven houdt hij vol tot eind 1943 begin 1944. Dan wordt hem van Duitse zijde via een persoonlijke brief van Aus der Fünten op straffe van strenge maatregelen dringend verzocht met deze illegale praktijken te stoppen. Leen besluit daarop ook onder te duiken en trekt bij zijn gezin in Friesland in.

Daar kan hij, ‘bevrijd’ van zijn drukke artsenbestaan, voor zover de omstandigheden het toelaten zijn rol als vader oppakken. Het gezin zit niet letterlijk ondergedoken, er is een zekere mate van bewegingsvrijheid op het verlaten Friese platteland. Er is in verhouding met de situatie in de steden redelijk te eten – er is verse melk – en Arnica vertelt dat ze regelmatig met haar vader naar de koeien ging kijken. Ze herinnert zich de tijd in Friesland met haar vader als hele mooie maanden. Hij kan niet werken, en heeft veel tijd voor de kinderen. Leen pakt ook de studie Latijn en Grieks op. Het heeft hem altijd dwars gezeten dat hij als hbs-er alleen het zogenoemde potjeslatijn heeft geleerd, om aan zijn studie medicijnen te kunnen beginnen. Nu zet hij zich ertoe grondig Latijn en Grieks te leren.

Fientje heeft die jaren in Friesland niet alleen de dagelijkse zorg voor haar kinderen, een jonge onderduiker en een joods meisje op zich genomen, ze is ook actief in het verzet. Zo heeft ze, voor een deel samen met Leen, een heel waarschuwingssysteem opgezet. Dag en nacht staat er iemand achter hun huisje, dat het laatste is aan de weg. Erachter bevinden zich weilanden, en tenslotte een dijk. Je kunt er dus op kilometers afstand auto’s langs zien komen, en àls er een auto langs komt, dan is het een Duitse, want andere auto’s zijn er niet. Dan drukt de wacht op een belletje, en gaat er een heel fietsbelletjessysteem in werking, van huis tot huis, waarop iedereen die zich uit de voeten moet maken verdwijnt. Het gezin Mees hoeft zelf niet te verdwijnen, maar de joodse mensen, de onderduikers, de studenten, en de radio’s verdwijnen totdat de betreffende auto door de weilanden, rijdend van hek tot hek – iedere keer moeten er een hek open om de auto door te laten – bij Fientjes huis arriveert om door een geheel verlaten dorp zijn weg te vervolgen.

Na driekwart jaar moet Leen zich echter weer melden in Scheveningen. Tijdens de hongerwinter is contact met zijn gezin niet meer mogelijk. Pas eind 1945 keert Fientje met de kinderen terug naar Scheveningen. Het gezin betrekt een ander huis, ook in de Stevinstraat, de praktijk wordt weer opgestart, kortom het ‘gewone’ leven krijgt weer zijn beslag.