De leraar

Eva en Leen tijdens een tentoonstelling
in De Wervel, 1977

Eind jaren zestig nemen Leen en Eva afscheid van De Maretak. Leen is inmiddels ruim 65 jaar. Maar gaat hij ook echt met pensioen? Wel als arts in engere zin. Niet als mens met een enorme ‘drive’ om mensen enthousiast te maken voor wat hem ten diepste beweegt: een moderne, levende spirituele kijk op de wereld als alternatief voor het dode materialisme.

Al tijdens de Maretak-jaren komt de vraag naar voren om een eigen opleiding te starten voor de kunstzinnige therapie. Dat is een taak die grotendeels door Eva wordt opgepakt en in 1968 resulteert in de oprichting van De Wervel, die in hun eigen huis begint en sinds 1990 in Zeist is gevestigd. Eva’s grote verdienste zit hem in het feit dat zij de oefeningen van Margarethe Hauschka in een echt Nederlandse variant weet samen te brengen. Zij is de grote spil op De Wervel, geeft lessen en is het organisatorische centrum. Leen speelt bij dit alles meer een rol op de achtergrond, hij verzorgt er de medisch-menskundige lessen, en geeft onderricht in evolutie- en ziekteleer. Dat doet hij in blokken van zes tot acht weken, tussen de voordrachtsreizen in, die hij vanaf die tijd meer en meer over de hele wereld gaat maken.

Hoe zien Leens lessen eruit? Don van Zantwijk (1943), die eerst zelf de opleiding volgde, vanaf 1976 als docent aan De Wervel verbonden is, en nu de functie heeft van ‘directeur beeldend’, wijst erop dat het zaak was om Leens manier van denken op de voet te volgen. Leen heeft een inhoudelijk, medisch-menskundig verhaal te vertellen, waar een eigen logica in zit, en daar komen de studenten op De Wervel ook voor. Het uiterlijke generatieverschil, we zitten midden in de ‘wilde’ jaren zestig en zeventig, speelt geen grote rol. Er is onder de studenten een grote behoefte aan antroposofische inhouden. Zo ook bij Don van Zantwijk, voor wie de antroposofie geheel nieuw is. Hij merkt al snel dat Leen handen en voeten kan geven aan gedachten die voor hem nog als los zand aan elkaar hangen.

Tijdens zijn lessen blijft Leen vrijwel altijd zitten, met zijn dikke agenda naast zich op een tafel, waarin hij opschrijft wat hij heeft behandeld. Zo gaat hij door zijn gedachtegoed heen. Het lijkt erop dat hij zijn lessen als een soort voordrachten houdt, en dat is ook zo, maar hij is wel gewoon ingeroosterd als leraar. Er bestaat een vast schema, om zijn buitenlandse reizen heen.

Leen voelt zich op zijn vakgebieden inhoudelijk verantwoordelijk voor De Wervel, maar begeeft zich niet op het organisatorische terrein. Zijn rol binnen De Wervel is altijd constant gebleven. Vanaf 1978 bestaan er vier studiejaren. Er wordt twee dagen per week les gegeven, per dag zijn er slechts twee studiejaren in huis, dit in verband met de beperkte ruimte. Elke week geeft Leen aan ieder studiejaar les, in genoemde blokken. Soms twee lessen op één dag. Leen is dus constant aanwezig en heeft dit lesgeven tot op hoge leeftijd vol-gehouden, zeker tot 1987, slechts enkele jaren voor zijn dood. Hij doet dit werk overigens zonder honorarium. En hij is niet de enige docent die onbetaald werkt, anders had De Wervel het in die tijd niet vol kunnen houden.

Uit Leens lessen valt altijd op te maken dat hij iemand is die voor het kunstzinnige kiest, voor het fenomeen, en voor de verwondering. Een uitspraak van hem luidt: ‘Als je je niet kunt verwonderen, wat moet je dan nog? Kijk naar het wonder.’ Vanuit die houding heeft hij de Wervelcultuur een basis gegeven. De waarnemingsscholing is een constante factor in De Wervel, iets wat leeft in het bewustzijn van Leen en door Eva is uitgevoerd. Zij kan daar handen en voeten aan geven. Maar het bewustzijn van het kijken met open oog, en het luisteren met open oor, het ‘hou je oordeel terug’, dat zijn typische Mees-dingen. In die zin is Leen wel degelijk een inhoudelijke steunpilaar van De Wervel. En over zulke zaken hebben Leen en Eva ongetwijfeld veel met elkaar gesproken, ook daar ligt een stuk van hun samenwerking.

Een derde initiatief, waar Leen begin jaren zeventig bij betrokken raakt, is Arta. Tijdens de jaren zestig begint Leen zich bezig te houden met het drugsprobleem, via een patiënte die LSD gebruikt. Hij schrijft daar vervolgens een boek over en in 1971 ontstaan er bij hem en Eva plannen voor een opvanghuis voor drugsgebruikers. Ze willen deze drugshulpverlening veel kunstzinniger opzetten dan de gangbare en vormen daar samen allerlei concrete ideeën over. Na veel zoektochten naar medewerkers, financiën en behuizing komt de Gemeente Zeist uiteindelijk met het aanbod van een locatie, de Witte Hull. Daar is de Stichting Arta nog steeds gevestigd.