Hoofdstuk 1


Verscheidenheid van vormen

Vóór wij ons met de eigenlijke skeletvorm gaan bezighouden zal het goed zijn ons eerst met vormen in het algemeen, ook uit de niet-levende wereld om ons heen bezig te houden.

Op afb. 1-4 zien wij naast elkaar een zogenaamde windkei, een stenen bijl (een gebruiksvoorwerp), een klein in steen gebeeldhouwd reliëf en een bot (een tand van een potvis). Van alle vier voorwerpen pleegt men te zeggen dat ze een vorm hebben. De wijze waarop deze tot stand gekomen is, is in alle vier gevallen een geheel verschillende. De windkei is afgeslepen door invloeden van buitenaf. Het resultaat kan tot op zekere hoogte toevallig genoemd worden. Dit wil zeggen, bij het tot stand komen spelen wel verschillende wetmatigheden een rol, doch men kan nimmer van een bepaald gezichtspunt spreken van waaruit ze gewerkt hebben. Daarom zou ik hier van een vorm willen spreken die voornamelijk een contour vertoont. Die hebben de andere drie soorten vormen natuurlijk ook, doch slechts voor hen geldt dat er bij hun tot stand komen van een gezichtspunt gesproken kan worden. Dit laatste is echter in elk geval verschillend. Bij de bijl kunnen wij van doelmatigheid spreken; wij kunnen de vorm een constructie noemen. Alle gebruiksvoorwerpen zijn als zodanig constructies. Bij het kunstwerk gaat het om een idee, om schoonheid; hier is voor de vorm het woord compositie op zijn plaats. Bij het bot ten slotte plegen wij van een structuur te spreken, wat zowel voor de omtrek als voor het innerlijk geldt. Zo komen we tot een reeks: contour, constructie, compositie, structuur. Waar wij nu bij het tot stand komen van de bijl en het kunstvoorwerp van gezichtspunten kunnen spreken, rijst de vraag of we datzelfde kunnen doen bij de vormen uit de levende natuur.

Onder gezichtspunt wordt hier verstaan datgene, wat alle onderdelen van een vorm met elkaar in een wetmatige samenhang brengt. Bij de door ons zelf geschapen vormen is dit gezichtspunt bekend. Hoe staat het echter met vormen zoals wij die bijvoorbeeld in botten aantreffen?

Wij herkennen zonder moeite de eenheid, we beseffen de wetmatige samenhang in het geheel, we hebben de drang deze vormen als het resultaat van een schepping te beschouwen.

Bij de bijl en het kunstvoorwerp kennen wij de schepper, die zijn wij zelf. Men zal vragen: hoe komt men erbij, ook bij de botvormen van een scheppend wezen te spreken? Ik meen dat hiervoor een goede reden bestaat, die heel vaak over het hoofd gezien wordt. Wij plegen (plachten althans) bij alle natuurvormen over scheppingen te spreken. Hoe kunnen wij dat? Hoe kwam de mens op dat idee? Omdat hij zelf een scheppend wezen is, het enige scheppende wezen op aarde. Het is goed daarbij er even op te wijzen dat een dier niet schept, ondanks z'n grote instinctmatige begaafdheid. Het dier herhaalt.

Als schepper herkent de mens een natuurvorm als een schepping en is hij in staat de verhouding van schepper en schepping in de natuur als een object van studie te beschouwen. Dat is geoorloofd, want hij gaat van een eigen ervaring uit. Men zou hier de vraag kunnen stellen: wordt het begrip God of Schepper dan niet antropomorf (menselijk) genomen? Mijn antwoord hierop is: integendeel, de scheppende mens wordt hier 'theomorf (goddelijk) beschouwd. Wij kunnen nu de verhouding van deze vormende krachten tot de materie in het laatste geval vergelijken met de overeenkomstige verhouding in het kunstwerk en de technische vorm. In deze laatste twee werken respectievelijk de kunstenaar en de technicus beiden van buitenaf met het materiaal. Daarbij zal de kunstenaar de neiging hebben zich hiermee intensiever te verbinden dan de technicus, voor wie de bruikbaarheid in technisch opzicht op de voorgrond staat. De reeks: bijl - kunstvoorwerp - bot krijgt zo nog meer de betekenis van een werkelijke reeks; datgene wat er aan werkt, er aan schept, verbindt zich steeds intensiever met het materiaal.

Bij het bestuderen van de vorm van een skeletstuk moeten wij namelijk bedenken dat het bot eenmaal geheel doordrongen was van het scheppende, vormende principe. Dit heeft zich na de dood uit de vorm teruggetrokken. Op deze vormende krachten zal in hoofdstuk 4 nog teruggekomen worden. Wij moeten ons bewust zijn van het feit dat we ons met een wereld bezig gaan houden die we, men zou kunnen zeggen vanuit haar schrift gaan benaderen. Wij zullen dit tevens zó moeten doen, dat attributen die aan menselijke scheppingen toegekend werden, zoals doelmatigheid, terzijde gelaten worden. Wij gaan in het volgende de vormen van het menselijke skelet zó bestuderen, dat we zullen trachten de innerlijke samenhang van vele, ogenschijnlijk zo verschillende vormen op te zoeken. Dat wil feitelijk zeggen: het thema vinden dat zich in die vormen min of meer verschuilt, evenals wij dit in een muziekstuk kunnen doen. De methode waarop hier gedoeld wordt, is vooral door Goethe in z'n uitgebreide natuuronderzoekingen van planten en dieren toegepast. Het resultaat daarvan heeft hij neergelegd in zijn Metamorphose der Pflanzen en Metamorphose der Tiere. Moge de laatste ons niet zo bevredigen, z’n plantenmetamorfose is een meesterwerk!

Het is dus zeker nodig om eerst wat uitvoeriger op dit begrip metamorfose (letterlijk: vormverandering) in te gaan.