menu
Het citaat van de dag

Verzorgd door Renée Zeylmans († 16 februari 2018)


Degenen, die op grootse wijze denken over het Christendom, zijn zij die weten dat de woorden waar zijn, dat Christus bij ons is alle dagen, d.w.z. dat Hij zich altijd opnieuw aan ons zal openbaren en dat het juist is, als we terugkeren tot de Christus-bron.

Daardoor gaat het Christendom als iets groots voor ons leven, als we ervan verlangen dat het steeds nieuwe en levende scheppingen uit zijn schoot zal voortbrengen. Degenen, die altijd zeggen: ”Maar dat staat niet in de bijbel”, zijn niet de ware Christenen en het zijn ketters, die iets anders beweren, -dezen moet erop gewezen worden, dat Christus gezegd heeft: ”Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het nu nog niet verdragen”.

Hij heeft dat niet gezegd om de mensen erop te wijzen dat Hij hun iets wil onthouden, maar dat Hij hun steeds van tijdperk tot tijdperk nieuwe openbaringen zal geven. Hij zal ze kenbaar maken voor degenen die ze verstaan willen. En zij die dit loochenen, begrijpen de bijbel niet en ook niet het Christendom. Want zij zijn niet in staat te luisteren naar hetgeen de Christelijke waarschuwing is in deze woorden, dat Christus heeft willen zeggen: ik heb u nog veel te zeggen, bereidt u echter voor dat ge het leert op te brengen om er begrip voor te krijgen.

Dat zullen in de toekomst de ware Christenen zijn, die willen horen wat de Christenen als tijdgenoten van Christus nog niet konden verdragen. Dat zullen de ware Christenen zijn, die de wil hebben om de Christus-genade steeds meer in hun harten te laten instromen. De verstokten zullen zich teweer stellen tegen de genade en zullen zeggen: Neen, gaat terug naar de bijbel, houd u aan de letter en alleen wat er tot nu toe naar voren is gekomen, is waar. Ze ontkennen de woorden, die in het Christendom zelf een vlammend licht hebben ontstoken, de woorden die we ter harte moeten nemen: ”Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het nog niet verdragen.”

Gezegend de mensheid die steeds meer in deze zin zal kunnen verdragen. Want dan zal ze steeds rijper worden om op te stijgen in de spirituele hoogten. En daartoe moet het Christendom de weg banen.

 
Rudolf Steiner, München 3 mei 1911

Erbsünde und Gnade, uit GA 127 (Erfzonde en Genade, uitgeverij Zevenster)


Als de op aarde achtergeblevene zich heldere en sterke geestelijke denkbeelden vormt over de gestorvene, dan kan deze, wanneer hij op de achtergeblevene neerziet, het zielenleven in de tegenwoordige tijd volgen, omdat die beelden van de aardse zielen in de Akasha-kroniek opgenomen worden.

Hiermee raken we een punt dat ons laat zien hoe de antroposofie de kloof kan en zal dichten tussen de zogenaamde levenden en zogenaamde doden. En nu al, in 1913, kunnen we zien hoe mensen die begrip voor het geestelijk leven hebben een grote zegen voor de overledene(n) kunnen zijn. Als we hen in gedachten de spreuken van de geestes­wetenschap voorlezen, hetzij hoorbaar, hetzij in stilte, de ideeën en begrippen in ons opnemen en dan terzelfder tijd voelen dat een of meer dierbare overledenen letterlijk voor ons zitten terwijl wij lezen, dan wordt dat lezen –omdat deze gedachten in de Akasha-kroniek ingeschreven worden– iets zeer reeëls voor die persoon op aarde. En dit voorlezen kan voor de overgegane van groot nut zijn, ook voor hen die niets van de hogere werelden wilden weten toen ze nog op aarde waren.

Nu zou u kunnen vragen: wat heeft het voorlezen nu nog voor nut, nu de gestorvenen toch in de geestelijke wereld leven? Heel veel mensen denken dat men alleen maar door de poort van de dood hoeft te gaan om dan ineens alles te ervaren wat op aarde alleen met grote moeite via de geesteswetenschap bereikt kan worden. Zij geloven ook dat iemand ’alleen maar’ dood hoeft te gaan om postmortaal al het occulte te kunnen begrijpen, omdat hij nu toch in de geestelijke wereld is; maar dat is niet zo.

(…) Ze zien wezens en feiten van hogere geestelijke wezens, maar zij kunen zich geen begrippen of ideeën daarover vormen. De aardse mensen moeten voor hen zulke begrippen in de Akasha kroniek ’schrijven’. Dan kunnen zij het ’lezen’.

 
Rudolf Steiner, London 1 mei 1913

GA 152. Vorstufen zum Mysterium von Golgotha. (Wat aan het Mysterie van Golgotha voorafging, uitgeverij Zevenster)


Onze wijsheid die wij hier verworven hebben, komt de aarde ook nog ten goede, als wij door de poort van de dood zijn gegaan. Maar hier op aarde moeten er dan mensen zijn, die er gebruik van willen maken

(…)O, er zal veel, heel veel wat vruchtbaar en essentieel is in de ontwikkeling op aarde binnenstromen als de gestorvenen door de gezindheid van de levenden de raadgevers voor de mensheid kunnen zijn. De gestorvenen zullen onze medeburgers zijn. Als men in zijn ziel de stemming opneemt dat er elk jaar een nieuw geheim voor ons onthuld kan worden, dan zal men ook nog verder gaan: dan zal men ook weten wat het betekent, met de som van de ontwikkeling op aarde de grote overgang door de poort van de dood te maken. Dan zullen de gestorvenen de raadgevers van de levenden zijn. Want het komt niet alleen op het geloof aan onsterfelijkheid aan, maar het komt er op aan, dat wat onsterfelijk is op alle gebieden vruchtbaar zal worden.

De mens heeft kracht nodig, om het plafond door te drukken dat hem tegenwoordig scheidt van wat de geestelijke wereld nog in zich bergt.

 
Rudolf Steiner, Stuttgart 26 april 1918

GA 174a. Die geistigen Hintergründe des Ersten Weltkrieges


Lijden is een begeleidend verschijnsel bij de hogere ontwikkeling. Het is iets wat men niet kan ontberen bij het verkrijgen van kennis. Ooit zal de mens zeggen: wat de wereld mij aan vreugde geeft ben ik dankbaar, maar als ik voor de keuze wordt geplaatst of ik mijn vreugde of mijn lijden wil behouden, zal ik voor het lijden kiezen; ik kan dat niet missen het verkrijgen van kennis.

Elk lijden blijkt na verloop van tijd zodanig te zijn dat je het niet kunt missen, want we moeten het opvatten als iets wat hoort bij ontwikkeling. Er bestaat geen ontwikkeling zonder lijden, net zoals er geen driehoek bestaat zonder hoeken.

Wanneer harmonie met de Christus zal zijn bereikt, zullen we inzien dat daarvoor alle voorafgaande lijden een noodzakelijke voorwaarde was. Om harmonie te kunnen hebben met de Christus, moet het lijden er zijn, het is een absolute faktor in de ontwikkeling.

Door zijn egoïteit te overwinnen komt de mens over de stemming van neerslachtigheid en verlamd zijn heen. In dit fenomeen kan men iets zien wat goed is; kracht uit ontoereikende daad, dat wil zeggen het mislukken ervan, wordt aangemoedigd om verder te handelen!

Het streven van de mens is geen onbepaald geluk bij een loterij. Niet verlost blijft slechts iemand wiens vrije wil zich afkeert van de bestemming van het menselijk wezen. Lijden is een faktor in de synthese van het wereldproces.

 
Rudolf Steiner, Düsseldorf 21 april 1909

Uit: vragenbeantwoording in Düsseldorf van 21 april 1909, ’s avonds. Gepubliceerd in Geistige Herarchiën und ihre Widerspiegelung in der Physischen Welt, GA 110.


Drieduizend jaar na het begin van het donkere tijdperk ontstond de nieuwe mogelijkheid voor de verbinding van de mens met de geestelijke wereld. Deze mogelijkheid bestond daarin, dat de mens met zijn ik de vereniging met de geestelijke wereld kon bereiken, d.w.z. dat hij de mogelijkheid had, deze geestelijke wereld waar te nemen, ondanks het feit, dat de menselijke waarneming beperkt was tot de zintuigen. Deze mogelijkheid ontstond door de belichaming van Christus.

(…) Alleen bij Christus zien we, dat zijn goddelijk-geestelijk wezen in directe verbinding met een fysiek lichaam staat, d.w.z. het ik van Jezus verlaat zijn fysieke, etherische en astrale omhulling en Christus belichaamt zich (bij de doop) hierin als ik, zodat het ik van elk mens verbinding met Christus kan hebben.

(…) Het Christusgebeuren kan met het intellect, met het fysieke verstand begrepen worden. God moest op het fysieke vlak neerdalen, omdat de kwaliteit van de menselijke waarneming zich niet meer kon verheffen boven de wereld van de fysieke zintuigen. Vandaar de grote profetie van Johannes de Doper in het Evangelie, dat de toestand van de ziel veranderd moest worden, opdat het rijk der hemelen nader tot ons zou kunnen komen.

(..) We leven in de belangrijke tijd van het einde van het Kali Yuga. Sedert 1899 is het duistere tijdperk, dat 3101 voor Christus begon, reeds afgelopen en sedert dit tijdstip beginnen zekere kwaliteiten zich langzaam te ontwikkelen, die door de natuurwetenschap nog niet erkend zijn. In onze 20ste eeuw zullen langzamerhand in een deel van de mensheid nieuwe menselijke zielen-kwaliteiten zich ontwikkelen.

(…) Men moet wijzer worden door de waarheid, maar men moet ook steeds moediger over haar spreken, als over een geestelijk bloed, waarvan we ons gevoel en onze wil willen laten doordringen.

 
Rudolf Steiner, Palermo 18 april 1920

GA 118. Das Ereignis der Christus-Erscheinung in der ätherischen Welt. (De Wederkomst van Christus in de etherische wereld, uitgevrij Zevenster)


toon meer citaten

Adressen en bronnen

Renée Zeylmans

Overleden op 16 februari 2018

Nearchus CV

Uitgeverij voor Sociale Driegeleding

Postbus 387

9400 AJ Assen

0592 408 989

www.nearchus.nl

Uitgeverij Pentagon

Vertalingen van Rudolf Steiner, opvoeding en vrijeschoolpedagogie

Weteringschans 54-a

1017 SH Amsterdam

020 622 7679

www.uitgeverijpentagon.nl

Stichting Rudolf Steiner Vertalingen

'Werken en Voordrachten' in het Nederlands

Boswachtersveld 203

7327 JS Apeldoorn

www.steinervertalingen.nl