Verzorgd door Renée Zeylmans († 16 februari 2018)
Nu is het interessant, heren, om vandaag de dag een mensenkiem te bekijken zo ongeveer op de 21e, 22e dag na de bevruchtiging. Hoe ziet die er dan uit?
Ze drijft dan in het water dat in het moederlichaam zit; en ze ziet er dan zo uit (het wordt getekend): echt als een klein visje! De vorm die de mens werkelijk had tijdens de Maantijd, die heeft hij ook nog in de derde week van de zwangerschap. Die heeft hij nog overgehouden.
U kunt dus zeggen: eerst werkt de mens zich uit die Oude Maangestalte; en aan de visgestalte, die hij in het moederlichaam bezit, kunnen we tegenwoordig nog zien hoe hij zich daar uit werkt. Overal in de huidige wereld kunnen we zien hoe het leven vroeger is geweest, evenals we van een lijk weten dat daar vroeger leven in heeft gezeten.
Rudolf Steiner, Dornach 30 juni 1924
GA 354 Die Schöpfung der Welt und des Menschen (Beelden van de evolutie, uitgeverij Pentagon)
Een eredienst, een cultus ontstaat niet doordat mensen die uitdenken; dan is het geen cultus. Een cultus ontstaat op grond van het feit dat hij de afspiegeling is van wat in de geestelijke wereld gebeurt.
(…) Een eredienst bij een crematie of bij een begrafenisplechtigheid, deze cultus, die ontwikkeld werd in de geest van onze Christengemeenschap, wat is dat?
U ziet het verloop van deze cultus. U ziet vooraan de kist staan, waarin het aardse overschot van de gestorvene ligt. U ziet hoe zich daarvóór een bepaalde cultus afspeelt. U hoort hoe bepaalde, op gebeden lijkende zinnen door de priester worden uitgesproken. Het zou ook nog ingewikkelder kunnen, maar in de eenvoud die het nu heeft kan toch wat hierdoor een verworvenheid moet worden, al voor de mensheid worden verworven. Wat is dat dan?
Beste vrienden, als hier een spiegel is en daar een of ander voorwerp of een levend wezen, dan ziet u hierin het spiegelbeeld. U hebt met twee dingen te maken de werkelijkheid en het spiegelbeeld. Zo’n tweeheid hebt u wanneer een cultus voor gestorvenen wordt gehouden. De cultus die vóór de kist door de priester wordt verricht is slechts een spiegelbeeld. Het is werkelijk een spiegelbeeld, en het zou geen realiteit zijn als het geen spiegelbeeld was.
Wat weerspiegelt het? Wat de priester hier doet, terwijl hij voor het dode lichaam staat en zijn cultus verricht, heeft zijn oorsprong in de direct aangrenzende bovenzinnelijke wereld, waar, terwijl wij hier de aardse cultus verrichten voor het fysieke lichaam en het eigenlijk nog altijd aanwezige etherische lichaam, de hemelse cultus vanaf de ander kant wordt verricht door wezens aan de andere kant van het bestaan, waar ziel en geest worden ontvangen met de ontvangstcultus, zoals wij hier vóór het lijk staan bij de afscheidscultus. Een cultus is alleen dan waar, wanneer hij deze reële oorsprong heeft.
En zo ziet u hoe het bovenaardse leven in het aardse leven binnentreedt, en hoe het bovenaardse leven overal aanwezig is. Verrichten wij een ware cultus voor een gestorvenen, dan correspondeert de bovenzinnelijke wijze van handelen met deze dodencultus. Het een werkt met het ander samen. En is er wijding, waarheid en waardigheid in het gebed voor de dode, dan klinken in het dodengebed de gebeden van de wezens van de hogere hiërarchieën in de bovenzinnelijke wereld mee. Zij trillen mee. Dan is er tussen geestelijke wereld en fysieke wereld een samenspel.
Overal is er tussen geestelijke en fysieke wereld een samenspel. Op een uiterst reële manier is dat het geval wanneer op het aardse vlak de afspiegeling verschijnt van wat in het bovenaardse gebied tussen dood en nieuwe geboorte met de wezens van de hogere hiërarchieën wordt geweven: het karma.
Rudolf Steiner, Dornach 27 juni 1924
GA 237. Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge - Dritter band (Karma onderzoek 3, uitgeverij Vrij Geestesleven)
Hoe hoger de ziel opstijgt, des te zwaarder valt hem het wonen in het lichaam. En de symbolische uitdrukking voor deze pijnen is “gekruisigd zijn in het lichaam".
(…) En in menig opzicht geeft het lichaam van onze tijd, juist door het feit dat het de geest de mogelijkheid biedt om tot grote hoogte te stijgen, ook de mogelijkheid om te lijden.
Rudolf Steiner, Neurenberg 25 juni 1908
GA 104. Apokalyps - De openbaring van Johannes beeld van de toekomst. Uitgeverij Vrij Geestesleven.
Als wij inslapen, gaan we met ons ik en ons astrale lichaam uit ons fysieke en etherische lichaam weg en gaan we de geestelijke wereld binnen. Wat wij overdag hebben doorgemaakt werkt nog na.
(…) Op het moment dat dit astrale lichaam de mens verlaat, begint zich meteen het karma te vormen, zij het aanvankelijk in de vorm van beelden. Het karma begint vorm aan te nemen. Het goed en kwaad dat wij overdag hebben gedaan, alles wat wij aanvankelijk met de ons bekende voorstellingen overzien, begint zich meteen wanneer wij inslapen om te zetten in de karmische ontwikkelingsstroom.
En dat duurt een tijdje na het inslapen. In die tijd overheerst dit omzetten in het karma al het overige wat er tijdens de slaap met ons gebeurt.
Maar dan, als de slaap voortduurt, begint de mens eerst in de belevenissen van een vorig leven op aarde onder te duiken, dan verder, in die van een daaraan voorafgaand leven, dan verder in die van het op twee na laatste, enzovoort.
En is de mens aan het wakker worden, dan is hij ook voorbij zijn eerste individuele leven op aarde gekomen. Hij is nog bij het beleven gekomen dat hij niet afgescheiden is van de totaliteit van het heelal, een toestand waarin er van een individueel aards leven nog geen sprake kan zijn. En pas als hij zo ver is kan hij weer teruggaan naar zijn fysieke organisme, zijn etherische organisme.
Nu ontstaat er weer een vraag, een zeer belangrijke vraag: maar als we alleen een kort slaapje doen, een middagdutje bijvoorbeeld , hoe gaat het dan? Of zelfs wanneer we bijvoorbeeld bij een voordracht even indommelen, maar wel echt slapen, en deze hele zaak maar twee, drie minuten, misschien maar één minuut of een halve minuut duurt? Dan zouden we, als we echt geslapen hebben, tussen inslapen en ontwaken een halve minuut in de geestelijke wereld zijn geweest.
Kijk, beste vrienden, voor dat hele korte slaapje –ook tijdens een voordracht– geldt precies hetzelfde als voor de nachtelijke slaap.
Het is namelijk zo dat op het moment dat de mens is ingeslapen, al is het voor het kortste dutje, de hele slaap een eenheid vormt en het astrale lichaam een onbewuste profeet is die de hele slaap tot aan het ontwaken toe overziet, in perspectief natuurlijk.
Rudolf Steiner, Dornach 22 juni 1924
GA 236. Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge Zweiter bund. (Karmaonderzoek 3 – uitgeverij Vrij Geestesleven)
We moeten steeds bedenken dat we door onze occulte ontwikkeling anders worden dan andere mensen. Onze interesses veranderen en men kan vaak van esoterici de klacht horen dat ze voelen, dat hun interesse voor veel dingen verdwijnt, die hen voor die tijd interesseerden en dat zich bij hen een innerlijke verlatenheid en leegte openbaart.
Maar dat is een heel normale en snel voorbijgaande toestand. En de leegheid van hun ziel zal spoedig met interesses worden opgevuld, die in honderdvoud, ja in duizendvoud de andere vervangen. We moeten echter desondanks niet de samenhang met andere mensen, met de interesses die ons vroeger hebben vervuld, opgeven, en moeten vooral niet van andere mensen verlangen dat zij hun interessesfeer veranderen.
Het verschil tussen de exoterische en de esoterische mens is immers dat de exoterische mens zijn fysieke lichaam stevig met de andere lichamen doordringt, zogezegd alles naar de uiterlijke oppervlakte dringt. De gewone mens die in een volk, in een familie geboren wordt, erft daardoor bepaalde begrippen over goed en kwaad, over waarachtigheid en andere deugden, die de scheppende goden in de loop van de ontwikkeling in hen hebben gelegd.
De esotericus zal geleidelijk aan vanuit eigen inzicht volgens deze deugden leven. Maar hij mag niet over de begrippen die onder de mensen daarover heersen heen stappen, want dan zou hij wat zijn ontwikkeling betreft in grote gevaren kunnen raken. Bij hem wordt immers de innerlijke mens geleidelijk aan van de uiterlijke losgemaakt. Zijn hogere delen laten zijn lagere alleen, en wanneer hij nu de gewone wetten van de mensheid, bijvoorbeeld ten aanzien van waarachtigheid, niet in acht neemt, kan hij in een leugenachtigheid terechtkomen, die hem natuurlijk in de ontwikkeling zal hinderen en die veel schade kan aanrichten.
Alle wanklanken en onenigheden, ook onder esoterici, zijn daarop terug te voeren.
(…) Bij elke slaap heeft een mens de gelegenheid het karma tegen te komen. Dat is een van de grote geheimen van het bestaan.
Rudolf Steiner, Kristiana (Oslo) 20 juni 1910
GA 266/II versie A. (Esoterische Scholing, uitgeverij Vrij Geestesleven)
Renée Zeylmans
Overleden op 16 februari 2018

Uitgeverij Pentagon
Vertalingen van Rudolf Steiner, opvoeding en vrijeschoolpedagogie
Weteringschans 54-a
1017 SH Amsterdam
020 622 7679