menu

Weekspreuk 8 

26 mei - 1 juni 

Es wächst der Sinne Macht
Im Bunde mit der Götter Schaffen,
Sie drückt des Denkens Kraft
Zur Traumes Dumpfheit mir herab.
Wenn göttlich Wesen
Sich meiner Seele einen will,
Muß menschlich Denken
Im Traumessein sich still bescheiden.

Nu rijpt de zintuigmacht
Verbonden met het goddelijk scheppen,
Ze dempt in mij de kracht van het denken
Tot een vaag vermoedend dromen af.
Wanneer een goddelijk wezen,
Zich met mijn ziel verenen wil,
Moet het menselijk denken,
Zich dromend stil tevreden stellen.
.

Onvoltooid verleden toekomende tijd

Het werkwoord ‘zijn’ is bijzonder. Het behoort tot de onregelmatige werkwoorden. Was ‘zijn’ een komkommer geweest, dan was hij afgekeurd. Maar in de grammatica is ‘zijn’ het buitenbeentje waarvoor alle vervoegingsregels ontoereikend zijn: te zwak, niet sterk genoeg. Geen stam+t, maar voor elk persoonlijk voornaamwoord een eigen vervoeging: ik ben, hij is, wij zijn. Terecht verzucht Shakespeare’s Hamlet: to be, or not to be, that’s the question. ‘Zijn’ gaat over wie we zijn, over de essentie van ons wezen. De acht tijden van het werkwoord geven aan ‘zijn’ een bijzondere betekenis: ik ben – ik was – ik ben geweest – ik was geweest – ik zal zijn – ik zou zijn – ik zal geweest zijn, ik zou geweest zijn: wie we zijn ligt in verleden, heden en toekomst besloten.

In de week van Pinksteren, wordt het doek opgehaald tussen het hier en nu en de toekomst. Tussen wie we nu eenmaal zijn en wat we zouden kunnen zijn; tussen ‘ik ben’ en ‘ik zal zijn’. Zijn we de rekensom van onze mogelijkheden becijferd door ons denken, of zullen we geïnspireerd worden door wat er in onze dromen leeft? In de tijden van het werkwoord ‘zijn’ zegt de onvoltooid verleden toekomende tijd: ‘ik zal geweest zijn’ als een toekomstige terugblik op het verleden waarin ik geworden ben. Het is maar een kleine stap verder naar de voltooid verleden toekomende tijd: ik zou geweest zijn - de constatering van wat ik niet geworden ben. Tussen berusten in wie je bent en het dromen van wie je kunt zijn, ligt de kracht van de inspiratie.

De zon die steeds hoger klimt, verhevigt onze zintuigindrukken. Het waarnemen onttrekt zich aan de logica van het denken en geeft ruimte aan de kracht van het dromen. Dromen zijn de bloemen die de Pinksterbruid strooit en die de hele zomer voor ons zullen bloeien.

Over realiteit en droom gaat de slotscène uit Shakespeares 'Storm', zijn laatste toneelstuk, waar hij Prospero nog eenmaal laat zeggen, wat door klinkt in al zijn toneelstukken over de mens, hemel en aarde:

Our revels now are ended. These our actors,
As I foretold you, were all spirits and
Are melted into air, into thin air:
And, like the baseless fabric of this vision,
The cloud-capp'd towers, the gorgeous palaces,
The solemn temples, the great globe itself,
Ye all which it inherit, shall dissolve
And, like this insubstantial pageant faded,
Leave not a rack behind. We are such stuff
As dreams are made on, and our little life
Is rounded with a sleep.

Ons spel is nu ten einde. De spelers
zoals ik je al zei, waren slechts geesten,
opgelost in lucht, verdampt:
en evenals het losse weefsel van dit schouwspel,
zullen wolkenkrabbers*, prachtige paleizen;
gewijde tempels, de grote globe zelf,
met alles wat haar bewoont, vervagen
en, zoals dit vluchtige spektakel,
spoorloos verdwijnen. Stof zijn we als waaruit
de dromen zijn gemaakt, en ons kortstondig leven
is omhuld door slaap.

*Onze wolkenkrabbers heeft Shakespeare nooit gekend, maar het woord had hij zeker mooi gevonden.

Luister naar:

 
‘In de Week’ is nu ook in boekvorm verkrijgbaar, klik hier...